“Hoor je me?” Ja. Ze hoort hem. Zijn stem is laag en warm. Bekend. Hij raakt haar voorhoofd even aan en dat is fijn. Even voelt ze de behoefte om haar ogen open te doen en hem aan te kijken. Ze doet het niet, ze kan zijn blauwe ogen dromen. Als hij zijn hand weer wegtrekt, laat hij een gloeiende warmte achter.
“Hallo, ben je alweer een beetje wakker?” Ja. Wakker is ze.
“Earth calling Sarah, come in, Sarah.” Ze glimlacht.
“Als je nou maar aan haar gezicht kon zien dat ze iets hoorde, maar ze reageert nergens op. Nog steeds niet.” Dit is een vrouwenstem, iets verder bij haar vandaan. Links van haar klinkt het zuigen en pompen onverminderd door, in gestaag tempo: brrrr, pffff, brrrr, pffff.
Dichterbij: “Kom op nou. Word wakker. Je hebt geen enkele reden om nu nog in slaap te blijven.” Hij duwt zachtjes tegen haar schouder aan. Even volgen de pieptonen elkaar sneller op. Zal ze? Of blijft ze nog een poosje in de staat van bewustzijn waarin ze nu verkeert? In zijn zorgzame handen.
“Jij hebt maar geluk.” Ze zijn terug. Allebei. Ze moet een paar uur geslapen hebben. Hoewel ze haar ogen nog gesloten heeft, merkt ze dat er geen daglicht meer de ruimte in komt.
“Hoezo, geluk?” Net als eerder legt hij zijn hand op haar voorhoofd. Ze voelt zich eenzaam.
“Nou, jij kunt te pas en te onpas bij haar op bezoek. Andere patiënten liggen in eenzaamheid weg te kwijnen.”
“Goh, wat heb ik een geluk.” Op de plek waar zojuist zijn hand lag, voelt haar voorhoofd koud aan. Ze hoort de vrouw dichter bij haar komen. Dichter bij hem.
“Sorry, schatje. Zo bedoelde ik het niet.” Schatje? De lucht in de kamer verplaatst zich.
Hij zucht. “Doe jij de deur zo achter je dicht als je hier klaar bent?” Ze wil hem terugroepen, maar zijn voetstappen klinken al steeds zachter.
De vrouw is bezig met het apparaat. Even later haalt ze de dekens weg van haar lichaam. Ze voelt zich kwetsbaar. Machteloos. Bloot. Vies. Bekeken. Ze wil terug naar de onwetendheid, beter nog: de vergetelheid. Weg van het normale leven. Weg van het ‘nieuwe normaal’.
“Als ze niet snel wakker wordt, houdt ze er sowieso blijvende schade aan over.” Het is die vrouw weer. Samen met hem. Het is nog donkerder dan eerst. Hij strijkt even met zijn handen door haar haren. Die moeten nodig gewassen worden. Even nog. Nog heel even. Ze wordt heus nog wel wakker, als zij er zelf klaar voor is.
“Het zal moeilijk zijn als ze weer bijkomt.” Het blijft even stil. Hij slikt.
“Zover hoeft het niet te komen, schatje.” Schatje? Hij ook?
“Help me even dit infuus goed aan te leggen.”
Het schatje komt dichterbij. “Kom je straks na je dienst naar mijn huis?”
In gedachten neemt ze afstand. Anderhalve meter moet genoeg zijn. Een paar dagen. Later. Later zal ze een besluit nemen. Nu nog niet. Een slanke, koude hand omklemt haar pols. De vingers trillen. De infuusnaald die tussen haar middenhandsbeentjes is aangebracht, doet even gemeen pijn.
“Daar gaat ze”, fluistert hij. Het is het laatste wat ze hoort. De kus op haar voorhoofd is het laatste wat ze voelt. Verraderlijk vertrouwd. De machine pompt doelloos door. Haar borst komt omhoog en gaat weer omlaag, omhoog en omlaag, terwijl de piepjes uit het apparaat versnellen en versmelten tot één lange, oorverdovende pieptoon. In haar hoofd overheerst stilte. Zij hoeft niet meer te kiezen.
Met dit verhaal won ik op 14 maart 2021 de verhalenwedstrijd van Stichting Cultuur Overdag en Bibliotheek Dommeldal, vestiging Nuenen. De wedstrijd werd gehouden in het kader van de boekenweek.