Helemaal groen

    ‘Openmaken!’ Een schok gaat door haar lijf als ze wakker wordt. Droomde ze? 4:03, ze zucht als de betekenis van de digitale cijfers op de wekker tot haar doordringt. Beneden hoort ze Kees, haar Mechelse herder, piepen. Het zachte getik van zijn staart die tegen de muur slaat, verraadt zijn blijdschap. Staat er dan toch iemand voor de deur? De hond zou iedere inbreker nog vrolijk verwelkomen, ongeacht hoe laat het is.

     ‘Politie, openmaken!’ Nu wordt er hard op de voordeur gebonkt. Kees blaft, als een blijk van vreugde waar geen mens van onder de indruk zou raken, al ziet hij er nog zo gevaarlijk uit. Ze haast zich naar de badkamer, waar haar badjas hangt. Terwijl ze met twee treden tegelijk de trap afstormt, trekt ze hem aan.

     ‘Kees, aan de kant.’ Kees staat recht voor de voordeur te kwispelen, ze duwt hem met de zijkant van haar been opzij om de deur open te kunnen maken. Door het raam in de voordeur schijnt een fel licht recht in haar gezicht. Ze reikt op de tast naar de klink van de deur en duwt hem naar beneden. De deur gaat niet open, hij zit op het nachtslot. De sleutel moet ergens in de buurt liggen, op het kastje in de hal. Ze maakt een verontschuldigend gebaar naar de lichtbundel en probeert met een draaibeweging van haar hand duidelijk te maken dat ze de sleutel gaat pakken. Als ze zich omdraait, moet ze even wennen aan het gedempte licht in haar hal; de felle schijnwerper heeft haar voor even verblind en zwarte vlekken dansen voor haar ogen. Heel even blijft ze stilstaan om haar balans te hervinden. Meteen klinkt er weer gebonk op de deur achter haar. Wat is dit? Ze graait naar de fruitschaal die op het gangkastje staat en haar vingers herkennen vlot de contouren van de sleutelbos. Met een diepe teug adem vult ze haar borstkas, waarna ze zich omdraait, de juiste sleutel selecteert en met de baard ervan het gat zoekt. Haar handen trillen, beginnen zelfs ongecontroleerd te schudden. De schokkende bewegingen verspreiden zich door haar hele lichaam, haar knieën knikken.

     ‘Opschieten,’ schreeuwt de stem achter de lichtbundel. Ze schiet op, tenminste, ze doet haar best. Dan opeens is het slot open. Nog voordat ze de kans heeft gekregen de deurklink naar zich toe te trekken, duwen harde handen de deur in haar richting. Ze doet een stap achteruit. Twee handen grijpen haar hond bij zijn nekharen en zetten hem klem tussen twee stevige benen. Kees jankt. Twee andere handen grijpen haar bij haar linker arm, die ze in een vloeiende beweging naar haar rug draaien en met dwang omhoog duwen.

     ‘Lopen.’ Gedwee laat ze zich voortduwen in de richting van de woonkamer. Ze heeft geen keuze, bij iedere beweging die afwijkt van de richting die de man achter haar aangeeft, schiet er een pijnscheut door haar schoudergewricht.

    ‘Wat is dit?’ De angst in haar stem is zo overheersend dat ze zich afvraagt of er wel iemand is die haar kan verstaan.

    ‘Kop houden,’ hoort ze achter haar rug. In de kamer duwen de harde handen haar op een eetkamerstoel. Haar linker hand bevindt zich nog steeds op haar rug, in een onnatuurlijke verdraaiing. De hand die haar post omklemt, duwt haar arm nu hardhandig naar beneden, tot aan haar onderrug. Tegelijkertijd pakt een andere hand haar rechter pols. Als haar eigen handen elkaar raken, achter haar rug, neemt een vreemde hand haar beide polsen in een greep. Een andere hand sluit behendig de handboeien. Een van de panden van haar badjas glijdt naar beneden. Onhandig kruist ze haar benen.

    ‘Waar heb je alles liggen?’ De stem doet haar denken aan die van haar vader. Onwillekeurig krimpt ze ineen.

    ‘Wat?’ Haar stem is zo klein als ze zich nu voelt.

    ‘Houd je niet van de domme. We weten alles!’ Ze voelt hoe er iets tegen haar rug wordt geduwd, recht tussen haar schouderbladen, iets links van het midden. Een pistool? In de keuken krabt Kees aan de deur. Kennelijk hebben ze hem daar opgesloten. Ze rilt en slikt. Zouden ze het alsnog ontdekt hebben, na al die jaren?

    ‘Ik heb de BlackBerry gevonden, chef,’ klinkt achter haar. Ze zit met haar gezicht naar het tuinraam, in de weerspiegeling ziet ze twee agenten door haar kamer lopen. Allebei dragen ze een zwart jack met daar overheen een dikke, zwarte bodywarmer. Bedoeld om iets anders dan de kou te weren. Politie, ziet ze staan op de rug van een van de mannen. In spiegelbeeld. Wat eronder staat, kan ze niet ontcijferen. Het is haar wel duidelijk dat dit niet de gewone politie is, in zwart en fluorescerend geel. Niet die beste vriend die je staande houdt als je vergeten bent de verlichting van je auto aan te zetten. Ze huivert. De BlackBerry. Die had ze gisteren aan de lader gelegd toen ze thuis kwam van haar avondwandeling. Toen ging ze er nog vanuit dat ze het stokoude apparaat nooit meer zou kunnen ontgrendelen, nu staat haar woonkamer vol met boosaardige agenten. Geeft het apparaat toch nog zijn verhaal prijs?

    ‘Wat is de pincode?’ Ze weet het niet. Ze weet het écht niet.

    ‘Zoek verder, die wapens moeten hier ook zijn!’ Op dat moment verschijnt er een derde man in de kamer.

    ‘Boven is alles schoon, chef. Niks gevonden. Jaap wilde de kruipruimte in, maar die is er niet. bij de voordeur is alleen een put met de hoofdkraan en de watermeter. Deze idiote huizen zijn rechtstreeks op het zand gebouwd.’ Daar had ze zich zelf ook al over verbaasd toen ze dit huis kocht met het geld uit de erfenis van haar vader. Hij verstopte zijn gereedschap altijd in de kruipruimte. Dat dat in haar huis niet kon, gaf haar een beschermd gevoel.

    ‘Chef?’ Een van de mannen komt de kant op van de man die nog steeds achter haar staat, met één hand stevig op haar schouder gedrukt. Hij laat Chef iets zien. Een roze kaartje. De verblijfskaart van de onbekende Oost-Europese man. Gisteren vond ze het roze documentje tijdens het wandelen. Marek, het verbaast haar dat ze zich onder deze omstandigheden zijn naam nog kan herinneren. Zijn achternaam weet ze niet meer.

    ‘Mijn god,’ verzucht Chef. ‘Naar hem zijn we al een eeuwigheid op zoek.’ En dan, zo dicht bij haar oor dat ze opnieuw ineen krimpt: ‘Zeg waar hij is!’

    ‘Ik heb die kaart gisteren gevonden.’ Haar keel voelt alsof die dichtgeknepen is. Haar stem klinkt hees. Ze schraapt haar keel. ‘Hij lag buiten, op straat.’ Nu klinkt ze al iets overtuigender.

    ‘Onmogelijk. Die man is al drie jaar vermist.’

    ‘Op de middenberm van de Smits van Oyenlaan, bij het benzinestation,’ probeert ze. ‘Tussen het gras.’

    ‘Onzin. Welke idioot loopt dáár nou over de middenberm!’ Nu kan ze een glimlach niet onderdrukken. Het komt goed, daar is ze van overtuigd nu het slechts over de telefoon en de verblijfskaart gaat.

    ‘Deze idioot, ik.’

    ‘Wat deed je daar dan?’

    ‘Nou, gewoon. Zwerfafval verzamelen. Ik vond ook de golfbal die daar op de kast ligt. Die lag een paar meter verderop. Eerst de telefoon, toen de kaart, toen de bal. Op een stukje van nog geen dertig meter. En nog een stuk of tien blikjes, wat petflessen, papieren zakken, servetten en chips-verpakkingen. En mondkapjes natuurlijk, nog meer dan lege blikjes’ De agent die de verblijfskaart had gevonden, staat nu voor haar. Hij trekt één wenkbrauw op.

    ‘Meen je dat nou? Denk je nou echt dat wij dat geloven?’

    ‘Wat je wilt.’ Ze voelt hoe het voorwerp harder in haar rug duwt. Dat was wat te brutaal, beseft ze. Een van de andere agenten is nu ook voor haar komen staan. In zijn ene hand heeft hij de golfbal, in de andere de half vergane Kipling rugtas.

    ‘Allebei voorzien van gps-trackers, hoe verklaar je dat?’

    ‘Sorry, het is echt waar. Ik heb me aangesloten bij zo’n groep hier in het dorp. Als ik toch een rondje loop met Kees, kan ik meteen afval prikken. Kees, dat is mijn hond. Hij doet geen vlieg kwaad. Mag hij los.’

    ‘Die herder? Geen sprake van!’ De man achter haar laat weer van zich horen. ‘Er is je gevraagd hoe het zit met die trackers. Geef antwoord.’

    ‘Die rugtas heb ik gevonden tijdens een wandeling afgelopen weekend. Hij lag in de bosjes op het wandelpad. Op de geluidswal tussen de Zuiderklamp en de N270. Ik heb er niet eens in gekeken, hij is zo smerig. Maar ik vind hem best mooi, ik was van plan om hem nog te wassen en te kijken of ik hem kan oplappen.’

    De chef schudt zijn hoofd, ziet ze in het raam. Dan verschijnt de vierde man, die Jaap van de kruipruimte, naast hem. In zijn hand haar smartphone.

    ‘Ik denk dat ze de waarheid spreekt, chef.’ Hij toont Chef het scherm van haar iPhone. Hoe hij die zo snel ontgrendeld heeft, is haar een raadsel. Straks eens naar kijken, neemt ze zich voor.

    ‘Gisteren heeft ze een foto van haar oogst gepost in de Facebook-groep Nuenen Schoon. De BlackBerry, de verblijfskaart en de golfbal. Er zijn grapjes over gemaakt in de reacties. Zijzelf schrijft dat ze de kaart nog zal afgeven bij de gemeente en dat ze benieuwd is naar het verhaal achter de schatten. De rugzak komt tevoorschijn in een andere post van haar. De screenshots van de app Helemaal Groen laten precies zien waar ze heeft gelopen en wanneer.’

    ‘Je meent het?’ De chef verwacht niet echt een antwoord, denkt ze. Ze voelt hoe zijn greep op haar schouder verslapt. Ook het ding dat hij tegen haar rug houdt, trekt hij bij haar vandaan. Hij schuift de stoel die naast haar staat iets opzij en laat zich erop zakken.

    ‘We moeten wel de afstandsregels naleven’, zegt hij. Hij wrijft met zijn handen over zijn voorhoofd. Zijn schouders laat hij hangen. ‘Ik zou nu willen dat ik je het verhaal kon vertellen, dan had je tenminste nog wat. Dat kan helaas niet. Ik kan je wel zeggen dat we ontzettend geholpen zijn met deze spullen. En dat het me spijt. Je hebt geen idee hoezeer het me spijt.’

    Zijn stem klinkt opeens een stuk zachter dan even geleden en in zijn ogen herkent ze vriendelijkheid en oprechtheid. ‘Ik neem aan dat je de beste bedoelingen had. Mag Kees nu los?’ Het duurt nog geen tel voordat hij met zijn voorpoten op haar bovenbenen springt. Het pand van de badjas dat nog over haar been lag, glijdt er nu ook af. Het kan haar niet schelen. Gelukkig hebben ze haar niet gedwongen zich helemaal bloot te geven en is de ietwat dubieuze dood van haar vader niet ter sprake gekomen. Terwijl ze dit bedenkt, bevrijdt een van de agenten haar polsen uit de boeien. Ze slaat haar armen om de nek van Kees.

    ‘We zullen maar weer eens gaan,’ zegt Chef. ‘Neem nog wat rust, zou ik zeggen.’

    ‘Liever een stevige borrel,’ antwoordt ze. ‘En die neem ik op jullie als jullie beloven dat jullie vanaf nu echte misdadigers gaan vangen. Eikels die zich schuldig maken aan kindermishandeling, dat lijkt mij wel wat.’

    ‘Graag mevrouw. Als u belooft dat u zich in blijft zetten voor een schoon Nuenen.’ Ze knikt en op haar gezicht verschijnt een brede glimlach. ‘Wij komen er wel uit,’ Chef knikt haar toe, zijn mannen maken een kleine buiging en op gepaste afstand van elkaar lopen ze de gang in, op weg naar een ontwakend Nuenen dat weer een stukje groener is.

9 antwoorden op “Helemaal groen”

  1. Leuk verhaal. Patricia. Chapeau.
    Heb het met plezier gelezen.
    Ben ook lid van Nuenen Schoon.

    Groetjes,
    Jacques

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *