HIJ

Daar lag ik dan. Helemaal alleen. Niemand wist waar ik was, ik wist het zelf niet eens precies. De batterij van mijn telefoon was leeg en ik zag geen hand voor ogen. Ik probeerde te slapen, maar steeds opnieuw drong de gedachte zich aan me op dat het mijn eigen fout was geweest. Een heel klein deel van me hoopte dat hij alsnog de donkere ruimte binnen zou komen. Dat hij zijn excuses zou aanbieden. Tegelijkertijd hoopte ik dat hij weg zou blijven. Dat hij me met rust liet.

Ik had er zo’n zin in gehad om na maanden weer eens uit te gaan met Sarah. Met zorg had ik mijn kleding uitgekozen. Die lichte flared spijkerbroek, de witte top met uitgesneden rug. Haren los, lokken gekruld. Lichte make-up, donkere eyeliner en mascara. Die avond zou ik zelf het initiatief nemen. Niet afwachten. Gaan voor de verrassing. Voor wat ertoe doet, niet voor de mooie man zonder veel diepgang. In de club leidde de muziek Sarah en mij als vanzelf naar de dansvloer. Pas daar zag ik hem. Mo. Zo heet hij, weet ik inmiddels. Hij volgde de ritmische bewegingen van mijn heupen, terwijl hij me gevangenhield in zijn blik. Ik zou graag zeggen dat de ruimte om ons heen leek te vervagen, dat alleen wij tweeën nog bestonden. Eerlijker is te zeggen dat ik overmeesterd werd door begeerte en geen oog meer had voor wat er om ons heen gebeurde. Zijn zwarte haren glansden in de gekleurde lichtflitsen. Zijn ogen waren als donkere poelen, diep genoeg om in te verdrinken. Zijn rechter mondhoek krulde omhoog, in zijn wang ontstond een kuiltje, omarmd door zijn lichte baardgroei. Mijn heupen bleven bewegen. Onze dans leek uren te duren, misschien was dat ook wel zo. We dronken niets, ik voelde me dronken. Tot er iemand aan mijn arm trok. Sarah. Ze wilde naar huis.

‘Blijf jij maar’, zei ze. Ze knipoogde erbij en wierp me een handkus toe. Later, toen het tijd was om te gaan, was het te laat om naar huis te gaan.

‘Mag ik met jou mee?’ vroeg ik. Het waren de eerste woorden die ik tegen Mo sprak. Weer die mondhoek, dat kuiltje. Een opgetrokken wenkbrauw.

‘Mijn vriendin is al weg, ik woon hier niet.’ Hij knikte en stak zijn hand naar me uit. Hand in hand liepen we naar zijn appartement. Aan de horizon ontwaakte de zon. Alles was mooi. De nacht, Mo, zijn appartement. Stijlvol. Ik keek naar Mo, naar zijn volle lippen in zijn getinte gezicht. Ik pakte zijn hand en trok hem naar me toe. Een siddering ging door mijn lijf toen onze lippen elkaar raakten. De zoen was intens. Zacht en gulzig. Mijn handen verkenden zijn lichaam. Zijn vingers het mijne. Slanke vingers in zachte handen. Opeens omsloten die vingers mijn polsen en trok hij ze van zijn lichaam.

‘Ik zal je de logeerkamer wijzen’, zei hij. Zijn stem laag, van een kleine afstand. Vriendelijk, beleefd.

‘Maar…’, ik maakte mijn zin niet af.

‘Maar wat?’ Het kuiltje. Ik wilde het kussen.

‘Niks’.

En toen lag ik daar. De slaap kon ik niet meer vatten. Op de tast vond ik het lichtknopje van het schemerlampje. Mijn ogen dwaalden langs de ruggen in de boekenkast. Brede ruggen van goedgevulde fotoalbums. Ik wist best dat ik er niks mee te maken had.

Twee meisjes speelden de hoofdrol in het eerste album, duidelijk met veel liefde vastgelegd. Veelvuldig. Ze leken veel op elkaar, het ene meisje iets ouder dan het andere. Meestal keken ze recht in de lens, breeduit lachend en met kuiltjes in hun wangen. In vijf albums zag ik de haren van de meisjes groeien, tot ze in verleidelijke lokken rond hun gebruinde gezichten krulden. Ze straalden naar de fotograaf. Tot halverwege het vijfde album. Het haar van het oudste meisje was kort en haar blik donker. Verdrietig op de ene foto, leeg op een andere en boos op weer een andere. Het intrigeerde me.

Ik weet niet hoe lang ik naar de foto’s had zitten kijken toen ik gerommel in de keuken hoorde. De albums zette ik zorgvuldig en in de juiste volgorde terug op de plank en ik liep de kamer uit.

‘Goedemorgen’, mijn stem klonk schor. Ik zag Mo’s schouders verstrakken. Hij droeg alleen een boxershort.

‘Ik wilde je niet wakker maken.’ Hij bleef met zijn rug naar me toe staan. Ik ging naast hem staan met mijn rug tegen het aanrecht, mijn schouder raakte zijn bovenarm net niet.

‘Geeft niet’, zei ik. ‘Ik kon niet slapen.’ Ik keek opzij naar hem. Naar de twee grote littekens op zijn borst. Ik wilde ze strelen met mijn vingers, ondanks alles. Hij concentreerde zich op het inschenken van een glas melk.

‘Ik vond de fotoalbums in je boekenkast.’ Mo’s hand maakte een ongecontroleerde beweging. Een witte plas belandde op het werkblad van het aanrecht. Ik vond een doekje naast de gootsteen.

‘Je zussen?’

‘Die kleinste wel.’

‘En die grotere?’ Ik hoorde hoe Mo zijn adem in een lange zucht liet ontsnappen. Zag hoe zijn schouders vijf centimeters zakten. Nu keek hij me wel aan.

‘Dat ben ik, toen heette ik nog Monica.’ Ik dacht na. Mo zweeg.

‘Moest ik daarom naar de logeerkamer?’ Mo knikte.

‘Ik vind je echt leuk.’ Zijn woorden maakten me blij. Ik vond hem ook leuk. Nog steeds.

‘Je bent gewoon jezelf, dat is wat ertoe doet. Zullen we het een kans geven?’ Ik was nieuwsgierig. Ik voelde bovenal vertrouwen. Verbinding. Twee opgekrulde mondhoeken, zag ik. Twee kuiltjes. Een uitgestoken hand die naar de mijne reikte.

Toen ik die ochtend de trein naar huis nam, voelde het als een overwinning. Mo had me verrast. We vinden elkaar echt leuk. We gaan elkaar weer zien. Misschien lang. Gelukkig.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *