Hij staart vanaf zijn klapstoel naar de lavendelvelden onder zich. Toen vond hij het uitzicht adembenemend, nu wordt hij er verdrietig van. Tien jaar geleden is het. Op de dag af. Hij ziet nog steeds voor zich hoe Nova naar de tent komt rennen. Alleen, zonder haar. Met de rolriem bonkend achter hem aan. Bij de tent staat Nova voor hem, zijn staart in de lucht, blaffend om aandacht. Tom denkt dan nog dat Maartje zo wel zal komen. Ze is gewoon even naar het toilet en heeft de hond alvast naar de tent laten gaan, hoewel ze meer het type is van samen uit, samen thuis.
Maartje komt niet. Nova draait rondjes en loopt steeds een beetje van hem weg. Als Tom opstaat, begint de hond te rennen. Terug naar waar hij vandaan kwam. Tom roept hem bij zich en pakt de riem, waarna de hond hem met kracht van het pad af trekt, langs de lavendelvelden het bos in. Het duurt een kwartier voordat de hond stopt, maar op het moment dat hij dat doet, gebeurt het heel abrupt. Nova kijkt Tom vragend aan en jankt. Tom probeert te begrijpen wat de voetsporen op het zand betekenen, waarom er op deze plek bandensporen staan van een wagen die in allerijl opgetrokken lijkt te zijn, en vooral: waarom het dunne sjaaltje van zijn vrouw hier aan een tak van een struik hangt en uitdagend naar hem zwaait in de wind.
Na die dag heeft hij Maartje nooit meer teruggezien. Vorige week ontving hij een sms’je van een afgeschermd nummer. ‘Kom op de juiste datum en op de juiste tijd naar de plek waar je haar tien jaar geleden verloor,’ stond er. En hier is hij dan. Zijn tent staat op dezelfde plek als toen, aan de rand van de kleine camping. Het is nog dezelfde, onverwoestbare De Waard. Hij heeft zelfs nog hetzelfde campingtafeltje, het heeft de afgelopen tien jaar niets geleden. Nova is er niet meer, maar de nieuwe Toller heeft Tom natuurlijk wel meegenomen. Straks gaat hij hem uitlaten, exact om tien uur ’s avonds. Precies zoals zij toen deed.
Hij heeft geen idee wat hij kan verwachten, ook niet wat er van hem verwacht wordt. Tom kijkt naar het boek dat hij heeft meegenomen. Het ligt, net als toen, op de tafel. Maartje hoefde nog maar twee hoofdstukken te lezen, daarna zou hij erin beginnen. Hij weet nog dat hij toen dacht dat ze ervan zou balen dat ze het niet meer kon uitlezen, daarom heeft hij het nu weer meegenomen. Zelf is hij er nooit meer in begonnen. Tot nu. Het is een psychologische thriller en het verhaal leidt hem af van zijn zenuwen. Hij herkent zichzelf pijnlijk in de echtgenoot van het hoofdpersonage. Zijn bravoure, de avontuurtjes met andere vrouwen die in zijn ogen onschuldig leken, de manier waarop hij Maartje soms afblafte en kleineerde. Hij heeft al tien jaar niet meer naar een andere vrouw omgekeken, laat staan een vrouw aangeraakt. Zij was het beste wat hem ooit is overkomen.
Tom legt het boek weg. ‘Kom, Scotta,’ zegt hij, ‘het is tijd om te gaan.’ De hond springt meteen op en draait een paar rondjes voor hij netjes gaat zitten om zich aan te laten lijnen. Met lood in zijn Teva’s wandelt Tom de camping af. Wie of wat zal hij aantreffen? Het idee dat Maartje mogelijk nog leeft, durft hij niet toe te laten. Hij wil vooral weten wat er is gebeurd. De onzekerheid is het moeilijkst.
Scotta lijkt precies de weg te weten, hij is iets op het spoor. Al snel komt Tom in de buurt van de plek. Van veraf ziet hij een busje staan. Er staat een kerel bij. Scotta houdt zijn pas in en gromt. Tom overweegt om te draaien; die vent kan wel gewapend zijn. Dan verschijnt er van achter het busje een vrouw en begint Scotta opgewonden te blaffen.
‘Heb je het boek nog gelezen,’ roept ze met een stralende lach als hij dichterbij komt.
‘Ik ben net begonnen,’ wil Tom roepen, maar er komt geen geluid over zijn lippen.
‘Dit is Jean-Luc, een oude vriend van mijn vader. Ik heb hem toen gevraagd me hier op te halen. Sindsdien heb ik je gevolgd, Tommie. Via sociale media, en ook via vrienden in Nederland. Je hebt je leven gebeterd, begreep ik. Wat denk je, zullen we de vakantie afmaken en dan samen naar huis gaan?’ Samen thuis, denkt Tom. Het klinkt fantastisch.